Wat een "bear market" betekent
Aandelen staan onder druk - wereldwijd. Ook de Amerikaanse markt is door een veelgeprezen mark heen gebroken. Maar er is ook goed nieuws, zegt kapitaalmarktstrateeg Thomas Lehr van Flossbach von Storch.
Het beursjaar 2022 is veelbelovend van start gegaan. Op de allereerste handelsdag noteerde de S&P 500 de hoogste slotkoers in haar geschiedenis op 4.796,56 punten. Voor de meeste beleggers was dat echter alles wat er tot dusver positief te melden viel over het jaar.
Sinds 3 januari is, met uitzondering van de energiegrondstoffen, zowat alles wat in een portefeuille kan worden gestopt, gedaald. Ongeacht of de portefeuille vol obligaties zit, d.w.z. eerder defensief georiënteerd is, dan wel geladen is met veel aandelen en dus meer offensief gepositioneerd is - in principe zullen alle beleggers in de eerste helft van het jaar waarschijnlijk te maken krijgen met min of meer aanzienlijke verliezen.
Omdat de minus van de S&P 500 met de slotkoers van maandag 13 juni (3.749,63 punten) opliep tot meer dan 20 procent, bevindt de Amerikaanse aandelenmarkt zich nu "officieel" in een zogenaamde "bear market". Voordien, d.w.z. tot aan deze verliesdrempel, kon men nog van een "correctie" spreken. Maar verandert dat iets? In de stemming van de beleggers - of in de langetermijnvooruitzichten voor de kapitaalmarkt? Laten we het stap voor stap bekijken...
Alle prijzen gingen omhoog - tot ...
Rentevoeten zijn de zwaartekracht van de financiële markten. Hoe lager het rendement op (risicovrije) obligaties, hoe meer beleggers geneigd zijn op zoek te gaan naar alternatieven. Bovendien heeft een lage rentevoet gevolgen voor de waardering van beleggingen. Hoe lager de rente, hoe hoger de waarde van toekomstige inkomsten, zoals onroerend goed of bedrijfsinvesteringen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bij de steeds lagere rentevoeten de prijs van bijna alles wat geschikt is als belegging, de laatste jaren is gestegen.
Sinds enkele maanden werkt dit mechanisme in omgekeerde richting. De boosdoener is, zoals bekend, de inflatie, waarvan de centrale banken lange tijd dachten dat die slechts tijdelijk was. Juist daarom reageerden zij slechts zeer aarzelend. Hoewel de inflatie in de eurozone nu meer dan 8 procent bedraagt, kondigde de ECB vorige week nog aan dat ze de rente in juli zou verhogen - voor het eerst sinds 2011. Met een kwart procentpunt. De depositorente gaat van -0,5 naar -0,25 procent, met andere woorden: min nul komma twee vijf procent.
Als beleggers nu "bezorgd" zijn dat de centrale banken de rente sneller zouden kunnen verhogen, dan moet men zich afvragen of dit het probleem werkelijk groter of niet eerder kleiner maakt. Ja, vooral in de eurozone is men bezorgd dat een te sterke stijging van de rentevoeten de toch al kwetsbare economie zou kunnen verstikken en tot een recessie zou kunnen leiden.
Maar als de vraag groter is dan het aanbod en de inflatie aanjaagt, dan zou een dalende vraag mogelijk een deel van de oplossing kunnen zijn. Zelfs indien de rente duidelijker zou stijgen, zou dit aanvankelijk op de obligatiemarkten blijven wegen en zouden de aandelen onder druk blijven staan. Maar dat zou een momentopname zijn. Voor degenen met een beleggingsstrategie op lange termijn zou het vooruitzicht van een succesvolle bestrijding van de inflatie goed nieuws zijn!
Al bij al is de situatie voor ons veel minder verwarrend dan krantenkoppen als "obligatiecrash" of "aandelenbeermarkt" zouden doen vermoeden. Zowel de obligatie- als de aandelenmarkten hebben veel heftiger gereageerd dan de centrale banken zelf - en hebben dus al veel voorzien.
Betere vooruitzichten op rendement
Alleen al om deze reden moet men hopen, niet vrezen, dat de centrale banken dit voorbeeld eindelijk zullen volgen. Terwijl de ECB pas haar eerste rentestap heeft aangekondigd, is de rente op 10-jarige Bunds sinds augustus 2021 al meer dan 2 procentpunten gestegen. Italiaanse staatsobligaties hebben nu een rendement dat bijna 3,5 procentpunt hoger ligt dan tien maanden geleden. Dit zijn slechts twee voorbeelden. Uiteraard betekenen deze rendementsstijgingen gevoelige koersverliezen in een obligatieportefeuille. Men mag evenwel niet uit het oog verliezen dat tegenover deze verliezen thans geheel andere rendementsvooruitzichten staan voor de komende kwartalen en jaren.
Hetzelfde geldt voor beleggingen op de beurs. De stijgende rentevoeten enerzijds en de steeds somberder stemming van de laatste maanden anderzijds hebben de waardering van aandelen veel aantrekkelijker gemaakt. Dit is wellicht een schrale troost voor een belegger die vandaag naar zijn portefeuille kijkt. Maar als het op geld beleggen aankomt, is de sleutel een beleggingshorizon op lange termijn. Daarom is geduld zo belangrijk. Maar dat niet alleen.
Omdat kortetermijnschommelingen de prijs zijn van een reëel kapitaalbehoud op lange termijn, moeten beleggers vooral voldoende weerbaarheid hebben tegen de emotionele verleiding om uit te stappen als de wind van voren waait. De krantenkop over de berenmarkt die sinds vandaag de ronde doet, kan deze verleiding aanwakkeren en heeft zeker zijn effect op sommige beleggers. Een blik op de statistieken kan hier echter helpen. Het nieuws van de berenmarkt is niet zo slecht als het op het eerste gezicht klinkt.
Wat de statistieken "zeggen”
Ten eerste, op het moment dat je zeker weet dat je in een dalende markt zit, is het ergste al voorbij. Dit is reeds de 15e berenmarkt sinds de tweede wereldoorlog. Dergelijke fasen zijn dus niet zeldzaam en kosten gemiddeld ongeveer 30 procent. Momenteel staat de S&P 500 al 21,8 procent onder het hoogtepunt van 3 januari. Bovendien, als de grens van -20 procent eenmaal is bereikt, gaat het meestal snel. Gemiddeld duurt een berenmarkt, zodra hij officieel is bevestigd, nog "slechts" 3 maanden.Degenen die zich hierdoor niet getroost voelen, kunnen optimistisch zijn over de vooruitzichten. Een jaar nadat de drempel van -20 procent was bereikt, was de S&P 500 weer gemiddeld 18 procent gestegen, en de mediaan was zelfs 23 procent hoger. Dat zijn in ieder geval statistisch significant betere vooruitzichten dan op enig ander moment sinds de Tweede Wereldoorlog. Sinds 1945 bedraagt het gemiddelde rendement van de S&P 500 over 365 kalenderdagen slechts 9,9 procent.
Serge Vanbockryck